Nederlands

 
1. Paspoortcontrole op Schiphol   in 1980.
Uitspraak
Woordafbreking
  • pas·poort·con·tro·le
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord paspoortcontrole paspoortcontroles
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

de paspoortcontrolev / m

  1. identificatie met behulp van een door de overheid verstrekt reisdocument om na te gaan of iemand zijn reis mag voortzetten
     Jarenlang konden inwoners van Zweden en Denemarken de Sont-brug oversteken zonder hun paspoorten te laten zien. In ieder geval de komende zes maanden is nu wel paspoortcontrole ingesteld.[1]

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1.   Weblink bron
    Annelies Bontjes
    “Denemarken controleert grens Zweden na explosies” (12 november 2019) op nrc.nl