pasmar
- pas·mar
stamtijd | ||
---|---|---|
infinitief | verleden tijd |
voltooid deelwoord |
pasmar |
pasmaba |
pasmado |
volledig |
pasmar
- overgankelijk verbluffen, verbijsteren, versteld doen staan
- verstijven, verkleumen (van de kou)
- bevriezen
- [1] asombrar
- pasmar in: Diccionario de la lengua española, 23e druk, op website: Real academia española