pasmarse
- pas·mar·se
stamtijd | ||
---|---|---|
infinitief | verleden tijd |
voltooid deelwoord |
pasmarse |
pasmaba |
pasmado |
volledig |
pasmarse
- wederkerend verbluft worden, verbijsterd, worden
- verstijven, verkleumen (van de kou)
- verkouden worden
- pasmarse in: Diccionario de la lengua española, 23e druk, op website: Real academia española