• ver·kou·den
  • In de betekenis van ‘kou gevat hebbend’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1762 [1]

verkouden

  1. (medisch) een kou gevat hebben, een infectie hebben aan de bovenste luchtwegen
    • `Sarah! Alweer jij. Ben jij toevallig verkouden? Het is wel toevallig dat jij altijd verkouden bent. Vind je dat niet erg toevallig?' [2] 
     ‘Ik was zo vaak mogelijk mijn handen. Een cliënt die snottert, sturen we naar huis. Maar in de praktijk is dat moeilijk. Wanneer is iemand verkouden genoeg om naar huis te sturen? Voor veel van onze cliënten is de dagbesteding een belangrijke plek, ze kunnen niet altijd lang thuis blijven.[3]
99 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[4]
  1. "verkouden" in:
    Sijs, Nicoline van der
    , Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org
    ; ISBN 90 204 2045 3
  2. Sandes, David
    De wondermethode 2006 ISBN 9044509543 pagina 142
  3.   Weblink bron
    Charlotte Huisman
    “Wie neemt er nog de trein op een stil Utrecht Centraal?” (13 maart 2020), de Volkskrant
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be