pasja
- pa·sja
- Leenwoord uit het Turks, in de betekenis van ‘Turkse titel’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1785 [1] [2][3]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | pasja | pasja's |
verkleinwoord | - | - |
de pasja m
- vroegere titel voor de hoogste Turkse ambtenaren
- Het woord pasja staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "pasja" herkend door:
57 % | van de Nederlanders; |
54 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "pasja" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ pasja op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be