parodiëren
- Geluid: parodiëren (hulp, bestand)
- pa·ro·dië·ren, pa·ro·di·eren
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘een parodie maken’ voor het eerst aangetroffen in 1824 [1]
- afgeleid van het Franse parodier (met het achtervoegsel -eren) [2] [3]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
parodiëren |
parodieerde |
geparodieerd |
zwak -d | volledig |
parodiëren
- overgankelijk belachelijkerwijs nabootsen
1.
- Het woord parodiëren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "parodiëren" herkend door:
89 % | van de Nederlanders; |
94 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ "parodiëren" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Wiktionnaire
- ↑ parodiëren op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be