• par·keert uit
vervoeging van
uitparkeren

parkeert (...) uit

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van uitparkeren
    • Jij parkeert uit. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van uitparkeren
    • Hij parkeert uit. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van uitparkeren
    • Parkeert uit!