• par·bleu
  • Leenwoord uit het Frans, als tussenwerpsel en bastaardvloek voor het eerst aangetroffen in het jaar 1824 [1] [2]

parbleu [3]

  1. (pejoratief) vloek of uitroep van verbazing
     'Parbleu, wat is dat?', vroeg De Crem toen hij zijn vrouw nog ostentatief een pakketje in zijn koffer zag stoppen.[4]


  • Verbastering van par Dieu (‘bij God’)

parbleu

  1. (vulgair), (krachtterm) verdorie, verdikkeme, verdomme