pandbewijs
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: pandbewijs (hulp, bestand)
Woordafbreking
- pand·be·wijs
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | pandbewijs | pandbewijzen |
verkleinwoord | pandbewijsje | pandbewijsjes |
Zelfstandig naamwoord
het pandbewijs o
- bewijs dat men een voorwerp te leen heeft gegeven bij een bank van lening
- ▸ Dan is hier ook nog een pandbewijs en een brief: de premie voor degene die de geschiedenis van Soevorovs veldtochten schrijft.[2]
Hyperoniemen
Gangbaarheid
- Het woord pandbewijs staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
Verwijzingen
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Leov Tolstoj“Oorlog en Vrede” (1869), van Oorschot, ISBN 978902825115 1