• os·teo·paat
  • met het voorvoegsel osteo- en met het achtervoegsel -paat
enkelvoud meervoud
naamwoord osteopaat osteopaten
verkleinwoord osteopaatje osteopaatjes

de osteopaatm

  1. (beroep) beoefenaar van de osteopathie
92 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[1]
  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be