ordinarius
- Geluid: ordinarius (hulp, bestand)
- or·di·na·ri·us
- Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘gewoon hoogleraar’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1847 [1] [2]
- Afgeleid van het Latijnse ordinarius (iemand die de orde bewaart)
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | ordinarius | ordinarii |
verkleinwoord | - | - |
- gewoon hoogleraar aan een universiteit
- persoon met gewone bestuursmacht (kerkelijk: bisschop)
- Het woord ordinarius staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "ordinarius" herkend door:
32 % | van de Nederlanders; |
37 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "ordinarius" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ ordinarius op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be