• op·zen·ding
enkelvoud meervoud
naamwoord opzending opzendingen
verkleinwoord

de opzendingv

  1. omstandigheid dat men iets of iemand ergens naartoe stuurt
     De kerk ligt in de enige nog overgebleven barak in het woonoord, waar ze in 1951 na hun tijdelijke „opzending” naar Nederland werden ondergebracht.[2]
  • in opzending
    (spoorwegen) (van een rijtuig of locomotief) ongebruikt meegevoerd in een trein
43 % van de Nederlanders;
63 % van de Vlamingen.[3]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron
    Max Paumen
    “Met zachte drang uit ideaal verdreven” (9 juli 1993) op nrc.nl  
  3.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be