• op·sto·ten
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
opstoten
stiet op
stootte op
opgestoten
klasse 7

zwak -t
gemengd

volledig

opstoten [1]

  1. overgankelijk wild opjagen
  2. vanuit de maag omhoogkomen (van zuur, onverteerd voedsel)
    • De eerste symptomen van maagkanker die de kop opsteken zijn pijn in de maagstreek alsook hevige en regelmatige opstoten van maagzuur. 

de opstotenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord opstoot
93 % van de Nederlanders;
96 % van de Vlamingen.[2]