opspuwen
- op·spu·wen
- samenstelling van op bw en spuwen ww
opspuwen
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
opspuwen |
spuwde op |
opgespuwd |
zwak -d | volledig |
- in grote hoeveelheden produceren
- Ik had me mentaal voorbereid op een sinecure en verbleekte dan ook toen het faxtoestel maar examenvragen bleef opspuwen. Uiteindelijk bleek het examen een soort antieke papyrusrol te zijn van niet minder dan tien op elkaar volgende bladen. Alleen het doorknippen van de opgaven nam al enkele minuten van mijn kostbare examentijd in beslag. [1]
- naar boven toe uitspugen
- Het woord opspuwen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "opspuwen" herkend door:
83 % | van de Nederlanders; |
79 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ NRC Paul Claes 17 mei 1997 De taal Latijn op zijn allerengst
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be