oprisping
- op·ris·ping
- Naamwoord van handeling van oprispen met het achtervoegsel -ing
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | oprisping | oprispingen |
verkleinwoord | oprispinkje | oprispinkjes |
de oprisping v
- het weer naar boven komen van iets dat ingeslikt was
- Doe Anneke haar slabbetje even om, er komt vast weer een oprisping!
- overdrachtelijk een onverwachte en onbedoelde uitspraak
- Met die oprisping zette hij veel kwaad bloed.
1. het weer naar boven komen van iets dat ingeslikt was
- Het woord oprisping staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "oprisping" herkend door:
94 % | van de Nederlanders; |
96 % | van de Vlamingen.[1] |
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be