• op·met·se·len

opmetselen [1]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
opmetselen
metselde op
opgemetseld
zwak -d volledig
  1. door metselen herstellen; opnieuw opbouwen door te metselen
     Achterwand neerhalen, nieuw fundament eronder, opnieuw opmetselen, ringanker plaatsen.[2]
     Op de Dag van de Bouw is in Almelo ook dit jaar weer heel veel te zien. Hoewel de werkzaamheden aan - wat officieel heet: Haven Zuid - nog lang niet klaar zijn, valt er toch nog een hoop te doen. Op dit moment wordt de bestrating van het plein aangebracht. Ook aan de havenkom zelf wordt nog flink gewerkt. De strook water die vanaf de vijver bij Kreta naar de havenkom voert, wordt zo'n negen meter breed en 1,80 meter diep. Het opmetselen van de kademuur is al begonnen. De muur aan de kant van voormalige havenpassage komt vast tegen de gevel te liggen.[3]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. “Ons soort mensen” (2016), Ambo/Anthos uitgevers  , ISBN 9789026334672
  3.   Weblink bron
    Hans Brok
    “Open Huis in de bouwput van centrum Almelo” (13-06-2019), Tubantia