• ope·ra·teur
enkelvoud meervoud
naamwoord operateur operateurs
verkleinwoord operateurtje operateurtjes

de operateurm [3]

  1. (beroep) operator (bedieningsvakman voor technische installaties)
  2. (beroep) iemand die filmapparatuur bedient, een bioscoopoperateur
  3. iemand die opnamen maakt in een fotostudio
93 % van de Nederlanders;
88 % van de Vlamingen.[4]