• open·knip·pen

openknippen [1]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
openknippen
knipte open
opengeknipt
zwak -t volledig
  1. met een klik plotseling openmaken
     Toen ze plaatsnamen aan het ene uiteinde van de buitenproportionele vergadertafel knipte ze plechtig het slot open van haar zwarte aktetas met het gouden logo en haalde de documenten eruit, het kwartaalrapport en de balans, die ze snel uitdeelde.[2]
  2. met een schaar openmaken
     De brandweer moest een stuk van de metalen stortkoker openknippen om bij de man te komen. Hij raakte nauwelijks gewond bij het incident.[3]
     Op de N279, tussen Den Bosch en Veghel zijn vijf auto's en een vrachtwagen vanmorgen op elkaar gebotst. Er viel één zwaargewonde. De brandweer moest zijn auto openknippen om hem te kunnen bevrijden. De ravage is groot.[4]



  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)
    “De tweede doodzonde” (2020), Uitgeverij Prometheus  , ISBN 9789044645149
  3.   Weblink bron “Rus bevrijd uit vuilstortkoker” (Donderdag 17 mei 2012), NOS
  4.   Weblink bron “Vijf auto's total loss bij ongeluk Berlicum” (Dinsdag 3 november 2015), NOS