opbeuren
- op·beu·ren
- samenstelling van op en beuren [1]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
opbeuren |
beurde op |
opgebeurd |
zwak -d | volledig |
opbeuren
- overgankelijk iemand die onder neerslachtigheid gebukt gaat trachten optimistischer te stemmen
- Het gesprek met zijn oude vriend beurde hem zichtbaar op.
- Het woord opbeuren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "opbeuren" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ opbeuren op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be