• on·wet·tig·heid
enkelvoud meervoud
naamwoord onwettigheid onwettigheden
verkleinwoord

de onwettigheidv [1]

  1. de mate waarin iets niet voldoet aan juridische eisen
     Hoe kon zij zich veilig voelen als elk ogenblik de smet van onwettigheid op haar geworpen kon worden? Geen enkele heerser is ooit kwetsbaarder geweest dan Elizabeth.[2]
     Het interim-bewind dat nu aan de macht is in Oekraïne is in de ogen van Janoekovitsj illegaal. Besluiten worden genomen onder druk van de militanten op het Onafhankelijkheidsplein in Kiev, zei hij. Op de straten van Kiev heerst nu chaos, terreur en onwettigheid.[3]
  2. handeling die niet voldoet aan juridische eisen
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Victoria Holt
    “In de schaduw van de troon” (1978), Saga, ISBN 9788726484885
  3.   Weblink bron “Janoekovitsj spreekt in Rusland” (vrijdag 28 februari 2014, 14:26), NOS