onverlaat
- on·ver·laat
- van Middelnederlands onverlaet "vuiligheid", in de betekenis van ‘slechte kerel’ voor het eerst aangetroffen in 1589 [1][2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | onverlaat | onverlaten |
verkleinwoord | - | - |
de onverlaat m
- inslechte persoon
- Het woord onverlaat staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "onverlaat" herkend door:
94 % | van de Nederlanders; |
94 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ "onverlaat" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be