• ont·zui·len
  • afgeleid van zuil met het voorvoegsel ont- en met het achtervoegsel -en
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
ontzuilen
ontzuilde
ontzuild
zwak -d volledig

ontzuilen [1]

  1. ergatief de opsplitsing in allerlei kerkelijk-politieke belangengroepen kwijtraken
  2. overgankelijk de verzuiling opheffen
93 % van de Nederlanders;
88 % van de Vlamingen.[2]