• ont·wei·en
  • afgeleid van wei met het voorvoegsel ont- en met het achtervoegsel -en
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
ontweien
ontweide
ontweid
zwak -d volledig

ontweien

  1. overgankelijk vis, gevogelte of wild van de ingewanden ontdoen
57 % van de Nederlanders;
61 % van de Vlamingen.[1]
  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be