ontlaten
- ont·la·ten
- [1],[2] afgeleid van laten met het voorvoegsel ont-
- vervoeging van ontlaten: de stam met de uitgang -en, zonder ge- vanwege voorvoegsel (is gelijk aan de onbepaalde wijs)
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
ontlaten |
ontliet |
ontlaten |
klasse 7 | volledig |
ontlaten [1]
- overgankelijk losmaken, vrij doen worden
- Toen kwam daar de zonne en ontliet u den band,
en hij smolt in de blauwte des hemels.[2]
- Toen kwam daar de zonne en ontliet u den band,
- overgankelijk (metallurgie) (metalen) ontharden
- wederkerend zich ~ een onverhoedse uitspraak doen
- Hij ontliet zich daarover in scherpe bewoordingen.
vervoeging van: | ontlaten… |
verbogen vorm: | ontlatene |
ontlaten
- voltooid deelwoord van ontlaten
- Het water trok stil aan hem voorbij en hij zat daar, ontlaten van de dag en de lichte spanning die hij aanbrengt. [3]
- Het woord ontlaten staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "ontlaten" herkend door:
54 % | van de Nederlanders; |
66 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Van de Wilgen. Guido Gezelle
- ↑ Eerbeek, J.K. van (ed. H. Werkman)"De oude en de jonge Taling" in: Liter. jrg. 5 nr. 22/23 (mei/juli 2002) Boekencentrum Uitgevers, Zoetermeer; p. 83; geraadpleegd 2017-01-30
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be