Nederlands

 
ontkleding van Jezus Christus
Uitspraak
Woordafbreking
  • ont·kle·ding
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord ontkleding ontkledingen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de ontkledingv

  1. het (zichzelf / een ander) ontdoen van kleding
  2. het zonder kleren zijn

Gangbaarheid