• on·schend·baar·heid
enkelvoud meervoud
naamwoord onschendbaarheid onschendbaarheden
verkleinwoord - -

de onschendbaarheidv

  1. het onschendbaar zijn
    • Het Turks parlement heeft vrijdag ingestemd met een grondwetswijzing die het mogelijk maakt de onschendbaarheid van parlementsleden in Turkije af te schaffen [2]