• on·mis·baar·heid
enkelvoud meervoud
naamwoord onmisbaarheid onmisbaarheden
verkleinwoord

de onmisbaarheidv

  1. de mate waarin men niet zonder iets kan
     Juist de redacteuren en gastheren van talkshows en literaire programma's hadden de neiging je beste vriend uit te hangen en je onmisbaarheid voor nou juist dit item te bezingen - althans, zolang de medewerking nog niet definitief was toegezegd.[1]
     Het Eibergse dorpshart gaat op de schop. Op de plek van de voormalige verfwinkel Kiffen ontstaat een nieuw parkeerterrein dat de onmisbaarheid van het plein de Brink als centrale parkeerplaats moet compenseren. Mét een doorgang naar De Hagen.[2]
  2. iets waar men niet zonder kan


  1. “Tonio : een requiemroman” (2011), De Bezige Bij  , ISBN 9789023467014
  2.   Weblink bron
    Peter Zandee
    “Eibergenaar Guus Burbank: 'Kerkepaden verdwijnen en dat is jammer'” (12-10-2017), Tubantia