• on·ge·voerd
stellend
onverbogen ongevoerd
verbogen ongevoerde
partitief ongevoerds

ongevoerd [1]

  1. (kleding) van kleding dat er aan de binnenkant geen tweede laag stof in zit als voering
    • De jas, de broek of de overall moeten als buitenste laag vooral waterdicht zijn, winddicht om afkoeling te voorkomen en bij voorkeur ‘ademend’. Dit laatste wil zeggen dat de kleding in staat is om vocht in de vorm van waterdamp van binnen naar buiten door te laten terwijl de kleding van buiten naar binnen wel waterdicht is. Het populairst zijn nog altijd de gevoerde jas en broek. Maar de ongevoerde variant, de zogenaamde ‘shells’, zijn in opmars. [2] 
    • Bij Lanvin werden overalls – een trend op de catwalks – met colberts gedragen en een poloshirt van technisch sportmateriaal met een klassieke pantalon. Ontwerper Lucas Ossendrijver trok de combinatie van formeel en casual door tot in het kledingstuk zelf; een wit jeansjack had mouwen van klassiek geruite wollen stof, een ongevoerd grijs colbert mouwen van legergroene katoen. [3] 
93 % van de Nederlanders;
86 % van de Vlamingen.[4]