Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • on·ge·ma·nierd·heid
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord ongemanierdheid ongemanierdheden
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de ongemanierdheidv

  1. het onfatsoenlijk zijn
     Ik heb reeds het genoegen gehad kennis te maken, als de gravin zich dat nog herinnert, zei vorst Andrej met een hoffelijke en diepe buiging die volstrekt in tegenspraak was met Peronskaja's opmerking over zijn ongemanierdheid, terwijl hij zich tot Natasja wendde en zijn arm hief om haar middel te omvatten, nog voordat hij zijn vraag of zij met hem wilde dansen had afgerond.[1]
     Als de buurt geen andere bijdrage levert dan hard te schreeuwen en alleen maar ‘nee’ te roepen tegen een plan dat beleidsmatig past in de ruimtelijke en sectorale opvattingen van de gemeente, dan verdient dat geen enkel respect. Het lijkt erop dat rauwe kretologie en ongemanierdheid meer lonen dan argumenten en fatsoen.”[2]
  2. iets dat getuigt van onfatsoenlijkheid
Synoniemen

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. “Oorlog en Vrede” (1869), G.A. van Oorschot  , ISBN 9789028251151
  2.   Weblink bron “'Raad Hellendoorn moet gewoon haar plicht doen'” (06-04-2011), Tubantia