onfatsoenlijkheid


  • on·fat·soen·lijk·heid
enkelvoud meervoud
naamwoord onfatsoenlijkheid onfatsoenlijkheden
verkleinwoord

de onfatsoenlijkheidv [1]

  1. iets wat niet netjes en welgemanierd is volgens de geldende fatsoensregels
     Begreep ze de ware aard van deze dartele grappen? Natuurlijk moest dat wel, en om ze de schijn van welvoeglijkheid te geven, die de onfatsoenlijkheid van dit alles kon verbloemen, deed ze er zelf aan mee.[2]
     Vrijdag zei Buckingham Palace in een reactie dat "elke suggestie van onfatsoenlijkheid met minderjarigen pertinent niet waar is".[3]
     De wet uit 1938, Section 377A genoemd, stamt uit de tijd dat Singapore een Britse kolonie was. In de wet staat dat iedere man die in het openbaar of privé "een daad van grove onfatsoenlijkheid" begaat met een andere man tot twee jaar gevangenisstraf kan krijgen. Over seks tussen vrouwen staat in de bewuste wet niets.[4]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Victoria Holt
    “In de schaduw van de troon” (1978), Saga, ISBN 9788726484885
  3.   Weblink bron “Buckingham Palace weer in verdediging om Andrew” (zondag 4 januari 2015, 11:57), NOS
  4.   Weblink bron “Seks tussen mannen niet meer strafbaar in Singapore” (zondag 21 augustus 2022, 15:54), NOS