• on·gel·dig·heid
enkelvoud meervoud
naamwoord ongeldigheid ongeldigheden
verkleinwoord

de ongeldigheidv [1]

  1. de mate waarin iet geen waarde, kracht of gezag heeft
     De handelaren gaan mogelijk in hoger beroep tegen de uitspraak in kort geding. Ze denken ook nog na over het starten van een bodemprocedure. Zo'n procedure duurt vaak een paar jaar, dus dat zou dan te laat zijn om de ongeldigheid van guldenpostzegels per 1 november tegen te houden.[2]
  2. iets dat geen waarde, kracht of gezag heeft


  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron “Guldenpostzegel mag geweigerd” (woensdag 12 juni 2013, 16:03), NOS