• on·der·schik·ken
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
onderschikken
onderschikte
onderschikt
zwak -t volledig

onderschikken

  1. overgankelijk in een afhankelijke of minder belangrijke positie stellen
    • Dat belang werd geheel onderschikt aan het verlangen wraak te nemen voor de geleden nederlaag. 
  2. wederkerend genoegen nemen met een tweede plaats
    • Moeten democratische staten met verkozen parlementen zich onderschikken aan anonieme speculanten in 'de markten'?