oncollegiaal
- on·col·le·gi·aal
- afleiding van collegiaal met het voorvoegsel on-
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | oncollegiaal | oncollegialer | oncollegiaalst |
verbogen | oncollegiale | oncollegialere | oncollegiaalste |
partitief | oncollegiaals | oncollegialers | - |
oncollegiaal
- niet vriendelijk voor mensen waarmee men samenwerkt
- ▸ Dat wordt weer een ongezonde situatie van politie onderzoekt politie. Rijkspolitie onderzoekt gemeentepolitie. Daar komt nog bij dat de rijkspolitie bekend staat als zeer oncollegiaal.[1]
- ▸ Toen bleek dat er nog te weinig Kamerleden in het gebouw waren, reageerde de oppositie furieus. "De coalitie is letterlijk weggerend om niet te hoeven stemmen over een motie die gaat over de salarissen in de zorg", zei Klaver (GroenLinks). "Oncollegiaal en ondemocratisch." PVV-leider Wilders reageerde ook woest. "Fractievoorzitters en hele fracties zijn rennend de Kamer uit gegaan. Dat is het frustreren van het proces. Ze zijn de knip voor de neus niet waard."[2]
- Het woord oncollegiaal staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ “Advocaat van de Hanen” (1990), De Bezige Bij , ISBN 9789023479925
- ↑ Weblink bron “Geen hoofdelijke stemming over beloning zorgpersoneel, 'coalitie loopt massaal weg'” (13-08-2020), NOS