• on·be·plant
stellend
onverbogen onbeplant
verbogen onbeplante
partitief onbeplants

onbeplant [1]

  1. zonder planten of bomen
    • Tuin en park zijn aan het begin van de twintigste eeuw aangelegd in de Engelse landschapsstijl. Voor het ontwerp tekende landschapsarchitect L.A. Springer. Bomen en struiken werden afgewisseld met onbeplante zichtassen, zodat er doorkijkjes ontstonden naar de villa. De werkzaamheden hebben als doel dat uitzicht in ere te herstellen.[2] 
    • Ineens is het leeg. Of open. Op de weg liggen nog de modderkluiten van het landbouwverkeer. De spruitjes staan fier op het land, de rechthoekige hooibalen zijn opgestapeld tot gedrongen bouwsels. We koersen over een strakke, rechte onbeplante weg die tot onverantwoord inhaalgedrag uitnodigt - totdat er bij Maasdam een rotonde opdoemt om de overmoedige automobilist te temmen.[3] 
98 % van de Nederlanders;
93 % van de Vlamingen.[4]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Tubantia Enschede 02-MAART-2012
  3. NRC Tracy Metz 24 oktober 1998
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be