onbeëdigd
- on·be·ëdigd
- Naamwoord van handeling van beëdigen met het voorvoegsel on-
stellend | |
---|---|
onverbogen | onbeëdigd |
verbogen | onbeëdigde |
partitief | onbeëdigds |
onbeëdigd [1]
- van een persoon dat deze niet door een eed gebonden is
- De rechter heeft anderhalve maand onbeëdigd gewerkt bij de rechtbank in Den Bosch. In die tijd zijn veertig zaken behandeld. In veertien zaken is uitspraak gedaan. In drie gevallen is het vonnis onherroepelijk door het verstrijken van de beroepstermijn. [2]
- van een zaak dat deze niet door een eed bekrachtigd is
- Een van de zeven rechters van het college, Lord Bingham, zei dat marteling in Groot-Brittannië al sinds 1640 verboden is en dat onbeëdigde verklaringen die buiten de rechtszaal zijn afgelegd sinds het begin van de 19de eeuw niet meer worden geaccepteerd. [3]
- Het woord onbeëdigd staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "onbeëdigd" herkend door:
95 % | van de Nederlanders; |
89 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Reformatorisch Dagblad 25-10-2007 Door onbevoegde rechter veroordeelden niet vrij
- ↑ De Standaard 08/12/2005 ap Bewijs verkregen door foltering niet geldig in Britse rechtbank
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be