omwoeling
- om·woe·ling
- Naamwoord van handeling van omwoelen met het achtervoegsel -ing[1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | omwoeling | omwoelingen |
verkleinwoord |
de omwoeling v
- het met kracht door elkaar halen van iets dat door rust was bezonken
- Juist het kunnen doorgaan van het zwemmen was tot enkele dagen geleden spannend: door de droogte was het waterpeil in de Berkel laag én bestond gevaar voor zuurstofonttrekking aan het water door de massale omwoeling door de zwemmers. Na het zwemonderdeel staan fietsen en hardlopen op het programma. [2]
- Het woord 'omwoeling' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "omwoeling" herkend door:
82 % | van de Nederlanders; |
90 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Tubantia Peter Zandee 06-09-18 Atleten in de startblokken voor Chariot Triathlon
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be