omwandelen
- Geluid: omwandelen (hulp, bestand)
- om·wan·de·len
- samenstelling van om bw en wandelen ww
omwandelen [1]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
omwandelen |
wandelde om |
omgewandeld |
zwak -d | volledig |
- ergens doorheen wandelen
- ▸ Boven iedere pilaar was 't bruine deurtje er in zichtbaar, zoo kon je heel het ruim van-boven omwandelen; toen hoorde hij plotseling de toren spelen buiten in de zon en bleef een oogenblik weêr zitten muizen aan al de vroegere tijden toen er de tachtigjarige oorlog nog niet was en al die nonnen bij de 'beeldenstorm' daar waren nagezeten.[2]
- ergens omheen wandelen via een langere dan rechtstreekse weg
- Door de wegwerkzaamheden moesten we een heel stuk omwandelen voor we het station hadden bereikt.
- [1] rondwandelen
- Het woord omwandelen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ “Jaap” (1923), Saga, ISBN 9788728433294