• om·naai·en

omnaaien [1]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
omnaaien
naaide om
omgenaaid
zwak -d volledig
  1. iets door naaien veranderen
     Limbach liet - aanvankelijk onder zijn eigen naam - oude legerjassen omnaaien tot stoere bikermodellen, wat uitgroeide tot een trend.[2]
  2. een rand van een stuk stof afwerken met een festonsteek
     Het is de bedoeling dat je vriendin alles wat zij niet kan of niet graag doet, eerst noteert. Een paar voorbeelden: bankuittreksels schikken, klagen bij Belgacom, belastingaangifte invullen, poule fricassée klaarmaken, uitgetrokken zomen omnaaien... Tijdens deze cursus leren jongens de dingen doen die hun vriendin haat. In het leven moet je compenseren en als jij alle klusjes opknapt die zij haat, dan word je misschien wel onmisbaar.[3]
60 % van de Nederlanders;
63 % van de Vlamingen.[4]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron
    JESSICA NUMANN
    “In de leer bij (schoon)vader” (28 mrt. 2017), De Telegraaf
  3.   Weblink bron “Meisjes willen een held die kan dansen en zomen omnaaien” (8 mei 2002), De Morgen
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be