• om·hoog·ge·richt
stellend
onverbogen omhooggericht
verbogen omhooggerichte
partitief omhooggerichts

omhooggericht

  1. (figuurlijk) kijkend naar de hemel of het opperwezen
     Al spoedig wordt de daad bij het woord gevoegd. Als Van Zutphen de brandstapel betreedt, begint een vrouw te wenen. „Goede vrouw”, zegt de geestelijke tegen haar, „ween niet over mij, want het is Gods wil.” Tegenover zijn vijanden toont Van Zutphen mededogen. „Heere, vergeef het hun, want zij weten niet wat zij doen. Uw naam alleen is heilig, hemelse Vader.” Uiteindelijk sterft hij een vreselijke marteldood. Maar te midden van alle leed houdt Van Zutphen het oog omhooggericht. Genade maakt hem standvastig.[1]
  2. in de richting die tegen de zwaartekracht ingaat


  1.   Weblink bron
    Ben Tramper
    “Het Evangelie in het hol van de leeuw” (7 april 2004), Reformatorisch Dagblad