Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • om·hang·sel
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord omhangsel omhangsels
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de omhangselm

  1. iets dat men op een lichaam kan hangen: kleding of sieraad
  2. een bijkomende zaak naast de belangrijkste hoofdzaak

Gangbaarheid

81 % van de Nederlanders;
74 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen