• om·floer·sen
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
omfloersen
omfloerste
omfloerst
zwak -t volledig

omfloersen

  1. overgankelijk als een rouwsluier omgeven
    • Een blik van groot verdriet omfloerste haar gelaat.