occupatie
- oc·cu·pa·tie
- In de betekenis van ‘bezigheid’ voor het eerst aangetroffen in 1468.[1]
- Leenwoord uit Frans occupation, geleerde ontlening aan Latijns occupātiō.[2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | occupatie | occupaties |
verkleinwoord | - | - |
- Het woord occupatie staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "occupatie" herkend door:
95 % | van de Nederlanders; |
92 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ "occupatie" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ occupatie op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be