obligatie
- obli·ga·tie
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘schuldbrief’ voor het eerst aangetroffen in 1370 [1]
- Naamwoord van handeling van obligeren met het achtervoegsel -atie [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | obligatie | obligaties |
verkleinwoord | obligatietje | obligatietjes |
de obligatie v
- (economie) een door een overheid of bedrijf uitgegeven waardepapier gewoonlijk met een beperkte tijdsduur
- De rente voor obligaties van Italië en Spanje nam sterk af toen de Europese Centrale Bank intervenieerde.
- Het woord obligatie staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "obligatie" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "obligatie" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ obligatie op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be