nutten
- nut·ten
de nutten mv
- meervoud van het zelfstandig naamwoord nut
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
nutten |
nutte |
genut |
zwak -t | volledig |
nutten [2]
- ergatief van nut zijn
- overgankelijk gebruiken
vervoeging van |
---|
nutten |
nutten
- meervoud verleden tijd van nutten
- Wij nutten.
- Jullie nutten.
- Zij nutten.
- Wij nutten.
- Het woord nutten staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "nutten" herkend door:
70 % | van de Nederlanders; |
62 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ nutten op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be