notie
- no·tie
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘besef’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1840 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | notie | noties |
verkleinwoord |
de notie v
- benul, bewustzijn
- Hij heeft er geen notie van welk leed dat hij zijn buren aandoet door midden in de nacht zo hard te snurken.
- ▸ De dagen smolten in elkaar, zonder enige notie welke dag van de week het was.[2]
- Het woord notie staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "notie" herkend door:
97 % | van de Nederlanders; |
96 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ "notie" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be