Notendop van een walnoot
  • no·ten·dop
enkelvoud meervoud
naamwoord notendop notendoppen
verkleinwoord notendopje notendopjes

de notendopm

  1. beknopt
    • Hij vertelde in een notendop wat er de afgelopen 30 jaar was gebeurd.  
  2. klein schip
    • Hij ging met een notendopje op zee varen.  
  3. schil van een noot
    • Met een notenkraker haal je de notendop van de noot zelf af.  
99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[1]
  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be