• nos·tal·gi·cus
enkelvoud meervoud
naamwoord nostalgicus nostalgici
verkleinwoord

de nostalgicusm

  1. persoon die verlangt naar het herstel van het verleden; persoon die het verleden verheerlijkt; persoon die heimwee heeft naar het verleden
     Als Kron daarop wees, werd hij een hopeloze nostalgicus genoemd en zakte zijn dochter Kathrin door de grond van schaamte.[1]


  1. “Ons soort mensen” (2016), Ambo/Anthos uitgevers  , ISBN 9789026334672