• nop·jes

de nopjesmv

  1. verkleinwoord meervoud van het zelfstandig naamwoord nop
enkelvoud meervoud
naamwoord - -
verkleinwoord - nopjes

de nopjesmv

  1. in zijn ~ zijn: vergenoegd zijn
    • Hij was bijzonder in zijn nopjes na het geslaagde concert.