nopjes
- nop·jes
de nopjes mv
- verkleinwoord meervoud van het zelfstandig naamwoord nop
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | - | - |
verkleinwoord | - | nopjes |
de nopjes mv
- in zijn ~ zijn: vergenoegd zijn
- Hij was bijzonder in zijn nopjes na het geslaagde concert.
- Het woord nopjes staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.