nomenclator
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: nomenclator (hulp, bestand)
- IPA: / ˌnomɛŋˈklatɔr / (4 lettergrepen)
Woordafbreking
- no·men·cla·tor
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | nomenclator | nomenclatoren nomenclators |
verkleinwoord | nomenclatortje | nomenclatortjes |
Zelfstandig naamwoord
de nomenclator m
- lijst of woordenboek van namen of vaktermen
Gangbaarheid
- Het woord 'nomenclator' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.