• nok·lijn
enkelvoud meervoud
naamwoord noklijn noklijnen
verkleinwoord

de noklijnv / m

  1. hoogste horizontale lijn van een bouwwerk; hoogste gedeelte van een schuin dak waar de twee schuine vlakken elkaar raken
    • Tachtig meter hoger had de noklijn van de stuwdam zullen lopen. Als hij niet in 1994 was afgeblazen.[2] 
    • ‘Hoe kan je bouwen met een schuin dak, maar toch een hedendaags ontwerp neerzetten?’ Door de noklijn van het schuine dak uit elkaar te trekken is een extra ruimte gecreëerd, waar nu het dakterras ligt.[3] 
59 % van de Nederlanders;
63 % van de Vlamingen.[4]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. De Volkskrant Martin Sommer 24 maart 2001 EEN RIVIER VAN LACHEN EN NIETS DOEN
  3. de Standaard 11 MEI 2013 Een hap uit het dak
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be